maandag 6 augustus 2012

Javea

Suzan heet ze. Ze ligt vlak naast me op het strand, met Wim. Ze hebben vier ligstoeltjes, twee in de schaduw van hun parasol en twee in de zon. Beiden hebben een boek in hun hand, hij dat van Van der Gijp, maar ze lezen niet. Want zij praat. Over zijn moeder, die is echt niet normaal. Zoals díe doet.

De temperatuur van het Spaanse zeewater is perfect. Lang geleden, ik kom niet zo vaak op het strand. De kinderen wilden en dan ga je. Het water is hier niet zo zout, ik merk het aan mijn ogen, zegt Rick.

Na de vakantie zal ik het je moeder eens goed vertellen, hoor ik Suzan zeggen als ik weer lig. En dat geld moet ze ook eindelijk eens terugbetalen, dat lijkt me duidelijk. Hoe kun je nou zo je zoon bedriegen, dat mens is ziek. Ziek is ze, in haar hoofd. Compleet ziek.

Wil je wat eten? vraagt Wim.
Nee.
Je hebt bijna nog niets gehad.
Ik heb geen honger. En als ik geen honger heb, heb ik geen honger. En als ik geen honger heb, dan eet ik niet. Dat snap je toch wel, mag ik hopen.

Hels word ik van je moeder met haar schijnheilig gedoe. Maar dat geld ga ik niet afdwingen, dat betaalt ze toch niet. Daarom heb ik laatst de telefoon erop gegooid. Woedend was ik. Ik snap niet dat jij daar allemaal zo slap over doet.

Ach ja, m'n moeder. Zeg, heb jij ook niet gemerkt dat het zeewater hier minder zout is?
Hoezo minder zout, hoe weet jij dat nou?
Dat proefde ik.
Wat is dat nou voor onzin? Zit je soms overal op de wereld stukken zee te proeven?
Je kunt toch wel eens een slok water naar binnen krijgen?
En wat dan nog? Ga je dan direct het zoutgehalte registreren om de gegevens te vergelijken met die van een andere zee? Dit slaat werkelijk nergens op, Wim.

Je wordt al net zo gek als je moeder. Dat mens spoort echt niet. Als ik terug in Nederland ben, geef ik haar direct het nummer van mijn psycholoog.